Er was eens een tijd, lang geleden, in de 18e eeuw, waarin de kustbewoners van de kleine dorpen Gaast, Ferwoude en Piaam in Friesland zich voortdurend bewust waren van de dreigende zee. Hun leven werd getekend door de angst voor de razende stormen die de Noordzee opstuwde, stormvloeden die zo hoog waren dat ze de dijken dreigden te overspoelen, en dijkbreuken die hun dorpen konden verzwelgen.

In het jaar 1722 hadden de moedige inwoners van Gaast en Ferwoude besloten om hun angst en bezorgdheid niet langer in stilte te dragen. Ze dienden een plechtig verzoekschrift in bij de dijkgraaf en de overige bestuursleden van het Waterschap Wonseradeels Zuider Zeedijken. In dit document, dat doordrenkt was van onrust en wanhoop, smeekten ze om verbeteringen van de zeedijk bij Gaast, die hun bescherming bood tegen de ongetemde zee.

Hun verzoeken was gedetailleerd en vol met herinneringen aan vreselijke stormvloeden uit het verleden. Ze beschreven hoe de ongekende watervloeden en hevige stormwinden hen in een erbarmelijke staat hadden gebracht. Ze herinnerden zich vreselijke stormvloeden uit het verleden, zoals die in 1645 en de daaropvolgende jaren, die zulke ernstige schade hadden aangericht dat zelfs doodskisten uit de graven waren gespoeld en voor de poorten van Sneek waren gedreven.

Ze verzochten niet alleen om een dijkverhoging maar ook om een betere zorg voor de bestaande dijken, die naar hun mening slecht onderhouden waren. Ze suggereerden zelfs dat het misschien beter was om terug te keren naar het leven op terpen, waar ze zich veiliger voelden dan op het vlakke land achter de dijken.

Hun verzoeken waren niet tevergeefs. Hoewel het een paar jaar duurde, werd in 1725 de dijk bij Gaast eindelijk verhoogd. Maar zelfs na deze overwinning bleef de angst bij de kustbewoners hangen, een constante herinnering aan de onvoorspelbaarheid van de zee en de kwetsbaarheid van hun dijken.

Een eeuw later, in februari 1825, kwam de gevreesde ramp opnieuw. J. van Leeuwen beschreef deze stormramp in zijn boek “Geschiedkundig tafereel van den watervloed en overstromingen in de provincie Vriesland”. Op 3 februari 1825 raasde een storm over het land, joeg zijn “hemelhooge baren” tegen de dijken en beukte met alle macht op de fragiele grens tussen de mens en de woeste zee.

De toenmalige strandmeester van het waterschap, J.A. van Scheltinga, een man van aanzien die in Gaast woonde en vele landerijen en bezittingen had, hield een dagboek bij. Hij beschreef in gruwelijke details hoe de zee zich verenigde met de lucht om “het aardrijk te verdelgen”. Dijken en palen waren verdwenen onder de golven en zwaar drijvend wrakhout werd over de dijken gegooid. Het was een ramp van ongekende omvang, die het leven in Gaast en omliggende dorpen voor altijd zou veranderen.

In de nasleep van deze catastrofe was het opnieuw tijd voor actie. Het dijkbeheer moest opnieuw geëvalueerd worden en de vraag naar betere, hogere en sterker onderhouden dijken was nog nooit zo sterk geweest. Hoewel de storm grote schade had aangericht, leidde deze tot essentiële veranderingen in de aanpak van dijkbeheer en waterveiligheid in de regio.

Zo leefden onze voorouders, strijdend tegen de onverbiddelijke krachten van de natuur, leren en innoveren uit elke ramp om hun dorpen te beschermen en de volgende storm te trotseren. Deze verhalen zijn niet alleen een herinnering aan onze geschiedenis, maar ook een herinnering aan de onvermoeibare menselijke geest en de wil om te overleven en te gedijen, ongeacht de uitdagingen. En zo blijft het waterschap een cruciale rol spelen, waakzaam en standvastig, in de voortdurende worsteling van de mens met het water.

Meer over dit onderwerp is te vinden op hwwunseradiel.nl