In 1722 diende een aantal inwoners van de dorpen Gaast en Ferwoude een verzoekschrift in bij de dijkgraaf en verdere bestuursleden van het waterschap Wonseradeels Zuider Zeedijken, daarin werd verzocht om een verbetering van de zeedijk bij Gaast.
In de jaren 1719 – 1721 had het waterschap de tussen Makkum en Kromme Horne gelegen zeedijken laten verhogen. De indieners van het verzoekschrift wilden ook het ten zuiden van Kromme Horne gelegen dijkvak bij Gaast in betere staat gebracht zien.
Het verzoekschrift hielp. Wel moesten de inwoners van Gaast en omliggende dorpen nog een paar jaar geduld hebben, pas in 1725 werd het dijkgedeelte bij Gaast verhoogd. Bovenstaande brief illustreert de voortdurende angst waarin kustbewoners in vroegere tijden leefden, achter hun vaak te lage en slecht onderhouden dijken. Een angst die maar al te reeel was, want dijkboorbraken waren bepaald geen zeldzaamheid. Vooral de eerste eeuwen na de aanleg van de dijken. Sommige bewoners en kloosterlingen ondervonden zoveel schade en overlast dat men zich weer terugtrok op een terp. Op de terp voelde men zich veiliger dan op het vlakke land achter de dijken.
Meer over dit onderwerp is te vinden op hwwunseradiel.nl